Hans Boutellier kwam onlangs met een doordenking van deze conflictueuze tijd: Het nieuwe westen. De identitaire strijd om de sociale verbeelding (2021). Het boek is een vervolg op o.a. De improvisatiemaatschappij (2011) en Het seculiere experiment (2015). Het conflict is z.i. gekleurd door sociaaleconomische tegenstellingen, maar het heeft ook betrekking op verschillen wat betreft identiteiten. In zijn analyse zijn de polen in deze crisis enerzijds het islamisme en anderzijds het extreem-nationalisme.

Gegeven deze invalshoek had ik verwacht dat Boutellier zou verwijzen naar het werk van Bart Brandsma, zoals Polarisatie (2016) en De hel, dat is de ander (2006). Dat doet hij echter niet. Naar de redenen kunnen we slechts gissen. Zeker Polarisatie behelst primair een methodiek om met polarisatie om te gaan. Boutellier zoekt misschien niet direct naar een praktische aanpak, maar wil het conflict inhoudelijk duiden. De filosoof Bart Brandsma is geëvolueerd naar een kundig trainer en adviseur; de sociaalpsycholoog Hans Boutellier is en blijft een wetenschapper.

Pragmacratie

De Nederlandse samenleving is binnen een eeuw tijds eerst verzuild en daarna ontzuild. D66 staan symbool voor de pragmacratie, een samenlevingsmodel dat gebaseerd is op redelijkheid, effectieve en efficiënte oplossingen, ruim baan voor de markt, weerzin tegen traditionele verbanden en een verering van individuele vrijheden. Deze benadering kreeg de wind mee met ‘de val van de muur’ en ‘de komst van paars’. Deze pragmacratie stroomt ook door de aderen van andere partijen in het brede politieke centrum, dus van VVD enerzijds tot en met GroenLinks anderzijds. De huidige crisis is gegeven met de harde ervaring dat deze benadering de beloften van vrijheid, gelijkheid en broederschap niet waarmaakt, althans niet voor iedereen. Het verzet komt van alle kanten, linkse en rechtse populisten, extreem-nationalisten en diverse theocraten (islamisten en behoudende christenen). Zij laten zich  niet meer overtuigen door redelijkheid.  Het klopt misschien wel, maar het deugt volgens deze – soms ongepolijste – critici niet. Tegen die achtergrond constateert Boutellier een dringende behoefte aan een gemeenschappelijke sociale verbeelding.

Blinde vlek voor wilde woede

Boutellier gaat nader in op het idee waarheid. ‘Wat begon als liberale, emancipatoire deconstructie van waarheidsclaims’ werd gekaapt door allerhande waarheidszoekende sektariërs. Wetenschap, meningen en fantasieën lopen in het publieke debat ongewogen door elkaar. Als we nergens meer in kunnen geloven, kunnen we dus overal in geloven. Dat zien we volop gebeuren, niet alleen in de sociale media maar ook in de RTV praatprogramma’s en zelfs in het parlement. Als het idee waarheid is geërodeerd, dan draait alles om identiteiten. Boutellier spreekt in dit verband over een ‘identitaire razernij’ en werkt dit verder uit via het begrip Thymos (woede). Ondanks de intellectuele interesse in woede (Nussbaum, Koning e.a.) houdt de pragmacratie een blinde vlek voor de krachten die met wilde woede verbonden zijn. Deze wilde woede kan volgens Bas Heijne omslaan in rancune. Het gaat dan niet meer om de geschonden beloften van vrijheid, gelijkheid en broederschap, maar om pure haat tegen een vermeende ‘pragmacratische’ elite.

Identitaire strijd

Een aspect van de identitaire strijd is het verlangen – of de eis – van allerlei minderheden om gezien, gehoord, erkend en gewaardeerd te worden. Hun leven en hun verhaal doen er toe. Daar tegenover staan degenen die vanuit hun visie op een gedeelde identiteit sommige andere mensen en hun uitingsvormen willen buitensluiten. De natiestaat vormt het strijdtoneel. Deze strijd is o.a. zichtbaar rond de jihadistische afwijzing van de democratische rechtsstaat versus de extremistische verering van de witte natiestaat. Beide zijn vijand-gedreven en dienen – volgens Boutellier – alleen al om die reden afgewezen te worden. Hier zien we de rancune – zoals beschreven door Menno ter Braak ( Bas Heijne) – in actuele gedaante. Maar polarisatie kan ook positief – emanciperend en mobiliserend  – uitwerken. Ook dan kan het er hard aan toe gaan. Boutellier noemt dat laatste ‘de strijd om de sociale verbeelding die past bij het Nieuwe Westen’.

‘Vergangenheitsbewältigung’

Zonder daar nu dieper op in te kunnen gaan, wijdt Boutellier ook een interessant hoofdstuk aan de ‘witte Vergangenheitsbewältigung’. Het gaat hem daarbij om een actieve en eerlijke omgang met de onaangename aspecten van het eigen verleden met het doel zichzelf opnieuw uit te vinden. De term is niet voor niets ontleend aan de recente Duitse historie. Susan Neiman schreef daar een indrukwekkende studie over: ‘Wat we (=VS) van de Duitsers kunnen leren’. Voor Nederland gaat het in het bijzonder om slavernij, kolonialisme en antisemitisme. In het verlengde van deze opgave ligt ook het ongemak met aanduidingen zoals ‘het (vrije) Westen’. Ons zelfbeeld mag dan positief zijn, een grondige doordenking van het recente verleden leidt tot andere opvattingen. Dat is ook de reden dat Boutellier stelselmatig spreekt over ‘de sociale verbeelding van het nieuwe westen’.

Drie pijlers van het Nieuwe Westen

Ondertussen bevinden we ons in een identitaire strijd, in het wilde westen. De polarisatie lijkt af en toe al te ontaarden in vijand-gedreven status. Boutellier stelt hier tegenover het begrip ‘algemeen belang’, toegespitst op de veerkrachtige continuïteit van de samenleving (eerste pijler). Hij ontkomt niet aan enkele paragrafen over de vrijheid van geloof in relatie tot de democratische rechtsstaat, omdat minimaal een deel van het ‘identitair gedoe’ van doen heeft met religie. Hij noemt daarbij de ophef rond het boek van Lale Gül en die rond de Nashville-verklaring. Mede op basis van een analyse van de ophef komt hij tot vijf posities rond religie en staat. De meest extreme opvattingen zijn principieel seculier (Franse laïcité) en principieel religieus (theocratie). De centrale positie is principieel rechtstatelijk, met een grote nadruk op de vrijheid van geloof. Binnen de verbeelding van het nieuwe westen noemt hij het geloof in de democratische rechtsstaat (de tweede pijler) een geloof dat andere geloven mogelijk maakt. Het is de grondslag voor het samenleven, als ‘vertrekpunt voor een praktijk die zich voor iedereen moet waarmaken’. Maar als de inbedding van dit geloof in de sociale en culturele orde verloren dreigt te gaan, komen we uit bij het ‘wilde westen’.

De derde pijler voor het nieuwe westen bestaat uit wederkerigheid van maatschappelijke praktijken. Deze praktijken zijn niet zo zeer gegrond in een ideologie, moraal of levensbeschouwing, ze zijn aanwezig in het dagelijks leven. Ze variëren van geven en ontvangen om niet, het ruilen van goederen, diensten en geld tot en met het verdelen via belastingen. Deze wederkerigheid is op zich niet nieuw, maar Boutellier meent dat deze wederkerig uiterst relevant kan zijn voor een ‘seculiere superdiverse netwerkmaatschappij’. Maar, zo waarschuwt hij, deze wederkerigheid moet wel reëel en zichtbaar zijn en begrepen worden’.

Versplintering of meerstemmigheid?

Het doembeeld is een totale versplintering van de samenleving, een strijd van allen tegen allen, een rancunesamenleving. De vraag is dan of de drie pijlers voor de sociale verbeelding van het nieuwe westen dit tij kunnen keren. Kan het wilde westen daarmee voorkomen worden? Boutellier vat de drie pijlers samen: ‘het algemeen belang gedefinieerd als veerkracht in continuïteit, de democratische rechtsstaat als eerste geloof en expliciete wederkerigheid in maatschappelijke praktijken’. Hij wijst tenslotte op het onderkennen van de menselijke ambivalentie. We zijn minder eenduidig dan de media en ook de politiek wensen en misschien ook wel aankunnen. Zij zoeken eenstemmigheid en stevige en consequente meningen; zij mijden nuances en twijfels. Een mooi citaat: ‘In de cloud klinkt de zoem van een opgefokte hypermoraal waarin we elkaar de maat nemen …’  Het erkennen van de menselijke ambivalentie biedt  hopelijk de ruimte voor meerstemmigheid, niet alleen in gemeenschappen en de samenleving maar ook in ons zelf. Innerlijke meerstemmigheid als materiaal voor het ontstaan van gemeenschappelijke momenten, zo vat Boutellier deze extra pijler samen.

Tenslotte

Het boek biedt inzicht in de huidige situatie van polarisatie, extremisme en escalatie. Boutellier gaat uit van het ontbreken van een groot verhaal, een gedeelde levensbeschouwing, om van een gedeelde godsdienst maar helemaal te zwijgen. Soms vrees ik dat zich wel een groot verhaal opdringt, het verhaal van ‘na ons de zondvloed’ of ‘ieder voor zich’ of ‘het neoliberalisme met zijn homo economicus’. Boutellier gaat uit van de fundamentele overtuiging dat het leven van ieder mens een waarde in zichzelf is. Ik zie dat als een seculiere variant van dat ieder mens geschapen is naar Gods beeld en gelijkenis. Hoe dan ook, hij stelt zijn hoop op de praktijk, op een reeks kleine verhalen van samen leven in verscheidenheid.

De vraag blijft wat te doen met mensen die zich willens en wetens buiten die (beoogde) samenleving plaatsen, dus de mensen die zich buiten de democratische rechtsstaat plaatsen, die geen waarde hechten aan continuïteit en die wederkerigheid opgeven voor eigen gewin. Boutellier geeft daar geen direct antwoord op. Sinds ik af en toe de tijd neem om de Kamerdebatten fragmentarisch te volgen, bekruipt mij die vraag meer dan eens. De woede van de gedupeerden van de toeslagenaffaire, van mensen die vanwege hun afkomst gediscrimineerd worden en van de Groningse bevolking is terecht, zij hebben alle reden om zich ten diepste vernederd te voelen door de Nederlandse overheid. Zij ervaren geen fatsoenlijke samenleving, zoals Avishai Margalit deze ijkte.  Dat alles maakt het mij niet makkelijk om diezelfde overheid, die zelfde politici te vertrouwen. Daar ligt mijn worsteling als burger in Nederland.