Levensbeschouwing en religie

In Vrijheid Verbonden en de Raad van Kerken  hebben in juni 2021 een digitaal boek gepubliceerd met beschouwingen over de bijdragen vanuit diverse tradities aan de universele mensenrechten. Het gaat om artikelen vanuit het jodendom, het christendom, de islam, het humanisme, het hindoeïsme en het boeddhisme. De redactie was in handen van Fred van Iersel en Bikram Lalbahadoersing. Minister Ollongren verzorgde het voorwoord. Dat laatste geeft al aan hoeveel waarde onze regering hecht aan een inbreng vanuit deze levensbeschouwelijke en religieuze tradities.

Mensenrechten: geen exclusief seculier project

Het is in deze seculiere tijd verleidelijk om de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens tegenover religieuze ideeën, gemeenschappen en gewoonten te plaatsen. Binnen deze opvatting vormt religie een hindermacht bij het verwerkelijken van de mensenrechten. Binnen deze opvatting worden de mensenrechten exclusief verbonden aan de Verlichting, het Individualisme, de Moderniteit en het Westen. Het probleem ligt niet zo zeer bij die verbinding, als wel bij die exclusiviteit, alsof mensenrechten alleen voorbehouden zijn aan de genoemde bewegingen. De bundel is te lezen als een rijke en verdiepende verkenning naar de verantwoordelijkheid van religieuze en levensbeschouwelijke tradities voor de eigen samenleving.

Wel religieuze weerstanden tegen mensenrechten

Dit gezegd hebbende, valt me wel op dat er betrekkelijk weinig aandacht is voor de weerstanden tegen de aanvaarding van de mensenrechten in de verschillende religieuze tradities. Rasit Bal benoemt deze weerstanden nog het meest, althans binnen de islam. Maar ook binnen de christelijke tradities bestond er lange tijd verzet tegen het discours van de mensenrechten. Anton Houtepen schreef hierover in Geloven in Gerechtigheid. De mensenrechten werden min of meer geassocieerd met atheïsme. Pas de laatste decennia is het tij wat dat betreft gekeerd.

Menselijke waardigheid

De schakel tussen de verschillende levensbeschouwelijke en religieuze tradities enerzijds en de universele mensenrechten lijkt – afgaande op de diverse bijdragen – te bestaan uit de fundamentele notie van menselijke waardigheid. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens wordt enerzijds gestut door de notie van menselijke waardigheid en krijgt anderzijds min of meer gestalte in internationale verdragen en nationale wet- en regelgeving. Waar de universele verklaring vooral een normatief karakter heeft, heeft de wet- en regelgeving juist een juridisch en bindend karakter. Daar komt het ook aan op de handhaving. De invalshoek van de menselijke waardigheid biedt meer ruimte om de eigen verantwoordelijkheid voor de samenleving te agenderen. De focus op mensenrechten leidt te makkelijk tot een norm om anderen te beoordelen en te veroordelen.

Hart en ziel van de mensenrechten

De praktijk van verdragen, wetgeving en wetshandhaving is misschien het meest tastbaar. Daar gaat het immers om de directe interventies in de werkelijkheid van alle dag, het concrete handwerk. Het boek zal die stelling niet echt bestrijden, maar het vestigt de aandacht op het hart en de ziel van dit tastbare en concrete beleid. Het gaat ten diepste om de waardigheid van ieder mens, dus ook over de achterliggende mens- en wereldbeelden, levensbeschouwingen en religies. Met alle verschillen van dien, er is sprake van een gedeeld geloof in menselijke waardigheid en mensenrechten, een breed en pluralistisch draagvlak voor zowel deze waarden als de daarmee verbonden (onvolkomen) uitwerking in wet- en regelgeving.

Een grond onder menselijke waardigheid?

Maar waarop is de idee van menselijke waardigheid gebaseerd? Een opvatting is dat de idee niet meer is dan de toevallige uitkomst van een voortgaande evolutie, dus van een samenspel tussen DNA en zijn omgeving. Een tweede opvatting vervangt het woordje ‘toevallig’ door de veronderstelling dat de idee van menselijke waardigheid verbonden is aan een natuurwet. Voor sommigen kan die natuurwet dan een goddelijke oorsprong hebben. Een derde opvatting verbindt de idee van menselijke waardigheid aan de redelijkheid van de mens, die al dan niet een goddelijke oorsprong zou hebben. Een vierde opvatting grondt de idee van menselijke waardigheid in de gedachte dat de mens door God geschapen is. Een vijfde opvatting – tenslotte – gaat uit van de idee dat ieder mensen een goddelijke kern zou hebben; juist die kern borgt de menselijke waardigheid. Deze verschillende opvattingen zijn verbonden met diverse seculiere en religieuze tradities, inclusief de bijbehorende verhalen, rituelen, gemeenschappen en praktijken.

Woorden en daden

Het boek ‘menselijke waardigheid en mensenrechten’ besteedt ook aandacht aan de praktijken van levensbeschouwelijke en religieuze tradities. Maar het blijven wel waardevolle intellectuele reflecties op verschillende praktijken binnen bepaalde delen van die tradities. Hoe waardevol die ook zijn, enerzijds de meer fundamentalistische stromingen en anderzijds de directe (zonder reflecties) uitingen op straat en sociale media blijven zo buiten beeld. Juist daar schuurt het als het gaat om de rechten van vrouwen, mensen met beperkingen, lhbti-plussers, etnische en religieuze minderheden. Let wel, deze uitingen zijn zeker niet voorbehouden aan religieuze tradities, maar ze schuren juist daar omdat ze de morele lat zo hoog leggen. Binnen het taalveld van de menselijke waardigheid wordt als het ware onderscheid gemaakt tussen meer of minder waardigheid of tussen meer of minder menselijk. De ander wordt dan soms zelfs afgeschilderd als beest, als primitief, als onmens, als nog geen mens of niet meer mens of als instrument voor andere doeleinden.

De kunst is om het feitelijk beleid en het feitelijk gedrag te blijven toetsen aan ‘menselijke waardigheid’. Daarop mogen we elkaar aanspreken, ook in interreligieus verband. Belangrijker is echter dat de verschillende religieuze en levensbeschouwelijke tradities zich in al hun verscheidenheid bezinnen op de eigen verantwoordelijkheden voor de samenleving.