Wat kan de bijdrage van christenen zijn aan de doordenking van de internationale betrekkingen? Simon Polinder en Govert Buijs leggen in hun boek de focus bij het spanningsveld tussen ideaal en realiteit. Hoe bewegen we ons tussen de werkelijkheid met haar conflicten, mensenrechtenschendingen en klimaatverstoring enerzijds en de belofte van ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’ anderzijds? Ze komen tot een praktisch en normatief model.  

Simon Polinder en Govert J. Buijs (red.), Christian Faith, Philosophy and International Relations: The Lamb and the Wolf. Brill Leiden, 2020

De bundel bevat naast de in- en uitleiding door Simon Polinder en Govert Buijs vijf delen: een overzicht van het debat over internationale betrekkingen en het christendom (1), fundamentele perspectieven vanuit de christelijke filosofie en theologie (2), geïnspireerde christelijke leiders (3), toepassingen vanuit de ‘Amsterdamse school voor christelijke filosofie’ (4) en profetische kritiek (5). De bundel is schatplichtig aan het denken van Abraham Kuyper en Herman Dooyeweerd. Bijdragen van onder anderen James Skillen, Eric Patterson, Roman Gruijters, Beatrice de Graaf, Monica Bouman, Sander Luitwieler en Menno Kamminga.

Vluchtwegen

Er zijn ruwweg drie manieren om aan dat spanningsveld van realiteit en ideaal te ontsnappen. Een klassieke vluchtweg uit het spanningsveld bestaat uit de gedachte dat dit aardse leven slechts een schamel voorportaal is van een hemels leven in een hiernamaals. De activistische vluchtweg is om alles op alles te zetten om die ideale wereld te realiseren. Het doel heiligt daarbij de middelen. De idealistische vluchtweg kiest voor een persoonlijke en geestelijke bevrijding uit een materialistische wereld.

De auteurs hebben de moed om de mondiale situatie onder ogen te zien. Ze realiseren zich ten volle dat mensen voor lastige keuzen staan én ze wijzen op de waarde van academische reflectie op de internationale verhoudingen. Ze zoeken naar een eigen – christelijke – benadering van de wetenschap van de internationale betrekkingen.

Neutraliteit?

Een terugkerend punt van kritiek op deze wetenschappelijke discipline is dat ze de pretentie heeft neutraal en objectief zou zijn. Nee, zeggen Polinder en Buijs, de wetenschappers die in deze discipline actief zijn hanteren vooronderstellingen die wel degelijk doorwerken in hun beschouwingen. Deze vooronderstellingen hebben dan van doen met hun mens- en wereldbeeld, hun levensbeschouwing en met de netwerken waarbinnen ze verkeren. Maak die vooronderstellingen dan ook expliciet, is hun boodschap aan die wetenschappers. Zelf gaan ze uit van de Bijbelse grondwoorden gerechtigheid en vrede. Daarbij komen ze uit bij het al genoemde spanningsveld. Het idealisme laat zich meer inspireren door het verlangen naar het Koninkrijk van God; het realisme legt het accent op de zondigheid van de mens. Polinder en Buijs zoeken naar een tussenpositie, omdat ze voor- en nadelen van beide posities al te goed in beeld hebben.

Praktisch en normatief

Mede aan de hand van het gedachtegoed van Kuyper en Dooyeweerd ontwikkelen de auteurs een normatief en praktisch model. Zij waarderen daarbij naast academische kennis ook de kennis uit de praktijk. Kenmerkend is de gedachte dat de werkelijkheid uit diverse kringen bestaat, elk met eigen specifieke doelen: politiek, onderwijs, familie, economie, kunst etc. Dit werken Polinder en Buijs uit in vier sleutelelementen. Het eerste element is de kwetsbaarheid mens. De mens heeft kwaliteiten en vrijheden, maar de mens is ook afhankelijk van de eigen gezondheid en de materiële omstandigheden.  Biografieën zijn dan ook van grote waarde. Het tweede element bestaat uit de instituties die door mensen gevormd zijn en die mensen vormen. Zij zorgen voor continuïteit en laten zich niet makkelijk veranderen. Het derde element is de verzameling van drijfveren, ideeën en ideologieën. Veiligheid, gezondheid en klimaatverstoring vormen de basis voor krachtige drijfveren. Tenslotte het vierde en laatste element: de wisselvallige werkelijkheid. Dit element staat bijna haaks op iedere gedachte aan maakbaarheid en voorspelbaarheid.

Toepassing?

Het laatste hoofdstuk mag dan de contouren aandragen  voor een praktisch en normatief model, een integrale toepassing van dit ideële model tref ik niet aan in de bundel. Een verwijzing naar de buitenland politiek van de partijen die (ten dele) in de traditie van Kuyper en Dooyeweerd staan (ChristenUnie, CDA (ARP) en wellicht GroenLinks (Evangelische Volkspartij) ontbreekt. Blijkbaar vormen zij geen illustratie van wat de samenstellers voor ogen staat. Een deel van het boek gaat over de praktische toepassingen van de voorgestane christelijke filosofie in de internationale betrekkingen. Tamelijk willekeurig komen hier drie thema’s aan de orde:  Europa, veiligheid en godsdienstvrijheid. Dennis P. Petri en Frans Veerman bespreken dit laatste thema. Zij doen dat vanuit het perspectief van het leerstuk van de soevereiniteit in eigen kring. Nu valt hier heel over te zeggen, maar belangrijk is de gedachte dat religie zowel een eigen ‘kring’  heeft (aangeduid met kerk!) en dat religie ook tot uitdrukking komt in andere kringen: familie, politiek, economie, gezondheid etc. Godsdienstvrijheid kan dan betrekking hebben op die eigen kring: eigen gebedshuizen en eigen organisaties. Maar ze kan ook betrekking hebben op uitingen in die andere kringen, zoals voedsel, kleding, relaties etc. Tot zover lijkt het nog om het gemeenschappelijk goede te gaan, dus de vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing van ieder mens. Dat leidt nog steeds tot lastige dilemma’s  zoals rond ritueel slachten, gezichtsbedekkingen en gender. Maar dan kiezen Petri en Veerman twee voorbeelden, namelijk de vervolging van christenen in Islamitische landen en de bedenkelijke rol van het seculiere fundamentalisme. Ik betwist de ernst van die twee onderwerpen niet, maar die keuze duidt ook op iets anders. Namelijk de verschuiving van de inzet voor het ‘gemeenschappelijk goede’ naar het opkomen voor geloofsgenoten.

Tenslotte

Het boek reikt een praktisch en normatief denkmodel aan. Maar de vraag is hoe dit model door wetenschappers, beleidsmakers en activisten gebruikt kan worden. Ik mis echter hun respons.  Een van de hoofdstukken met toepassingen roept ook een andere vraag op. Elders in de bundel gaat het over shalom, gerechtigheid en vrede. Die woorden roepen herkenning en instemming op.  Maar opnieuw, verschuift de aandacht in de praktijk niet naar het opkomen voor christenen?

De bovenstaande bespreking is geschreven voor en op 21 maart 2020 gepubliceerd in Het Goede Leven

 

Nawoord

Het boek heb ik met grote waardering gelezen. Maar het bracht me ook weer bij de filosofische grondslagen van een verzuilde samenleving. Juist de wens om als christenen present te zijn in al de kringen, leidde tot een waaier van allerhande christelijke organisaties (en partijen). Tegenover die verzuiling staat de doorbraak, dus actieve en onbemiddelde rol van christenen en kerken in het publieke domein. Mijn eigen doorbraak voltrok zich in mijn studententijd (1974-1982). Daarna voltooide deze zich bij bij in mijn tijd bij de Raad voor de Zaken van Overheid en Samenleving (adviesorgaan van de synode van de Nederlandse Hervormde Kerk) en de oecumenische beweging. Wij –  oecumenische beweging – stonden zeker in de jaren tachtig en negentig tegenover de christelijke partijen en organisaties. Mijn indruk is dat die tegenstelling inmiddels wat minder heftig zijn, ook omdat beide ‘kemphanen’ qua achterban gekrompen zijn. Mijn indruk blijft dat de verzuilde organisaties en partijen weinig verweer hebben tegen conservatieve en nationalistische verleidingen. Tegelijkertijd waardeer ik de grote denkkracht in de wetenschappelijke instituten van CDA en CU. Op afstand van het politieke gedoe, is het wel degelijk spannend. Daar hoort dit boek in mijn ogen ook bij, ondanks dat vervreemdende hoofdstuk over godsdienstvrijheid.