Jesse Frederiks schreef een indrukwekkende kroniek over de toeslagenaffaire: Zo hadden we het niet bedoeld. Wat mij o.a. trof was de grote naïviteit van de parlementariërs, het hardnekkige geloof in de maakbaarheid van de samenleving en het onvermogen om veel verder te kijken dan de actualiteit. De vrijgegeven notulen van de ministerraad lezen als een drama. Gaandeweg ontdekt de ministerraad dat de toeslagenaffaire veel omvangrijker en ingewikkelder is dan verwacht. Bovendien dringt zich het vermoeden op dit bij lange na niet de enige affaire is. De ministerraad moet spoedig erkennen dat een snelle, doeltreffende en doelmatige compensatie van de vele slachtoffers een onmogelijke missie is. Cruciaal in dit geheel is dat de ministerraad voortdurend achter de feiten aan loopt; journalisten van o.a. Trouw en de bekende kritische parlementariërs zijn beter en snelle geïnformeerd dan de ministerraad. De belastingdienst lijkt haar informatie niet op orde te hebben. De signalen over de oplopende problemen bereikten de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en die van Financiën niet of werden door hen niet op waarde geschat.

Voor politici die het land beter hopen te maken en die verantwoordelijk dragen is dit met recht en reden een drama. Negeren en ontkennen waren geen reële – laat staan geloofwaardige – opties meer. Daadkracht kon wellicht nog even gesuggereerd worden, maar verdwijnt als sneeuw voor de zon. De reconstructie door de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag ‘Ongekend onrecht’ (2020) brengt dit drama goed in beeld. Het drama mondde uit in de val van het kabinet (2021). Jesse Frederiks van De Correspondent schreef – zoals vermeld – een heel boek over deze tragedie.

Het is goed om te onderstrepen dat achter deze tragedie meerdere heilige huisjes schuil gaan. Het eerste heilige huisje is de waarde doe toegekend wordt aan de kinderopvang. De veronderstelling is dat een goed georganiseerde kinderopvang de arbeidsparticipatie van ouders – met name vrouwen – doet toenemen. Ieder individu dient immers economisch zelfstandig te zijn. Het tweede heilige huisje is dat de markt de organisatie van de kinderopvang als geen ander instituut ter hand kan nemen. Het derde heilige huisje is dat de overheid – lees de belastingdienst – in staat is ouders toeslagen op maat te verstrekken om de rekening van de commerciële opvang te betalen. Het vierde heilige huisje is de haast waarmee het een en ander gerealiseerd moet worden. Ouders ontvingen de eerst hun toeslagen; pas later zou getoetst worden of dit rechtmatig was. Ergens onderweg heeft men ook nog gemeend om de bestaande mantelzorg (kinderopvang door familieleden) onder dit systeem te brengen. De mantelzorg werd ook ondergebracht onder de regie van de markt en de belastingdienst.

Aanvankelijk kreeg iedereen het voordeel van de twijfel. Maar toen de fraude in de publiciteit kwam, eisten de parlementariërs dat alles op alles gezet moest worden om de fraude te bestrijden en te voorkomen. Desnoods moesten de ‘goeden’ maar lijden onder de ‘kwaden’.  Wet- en regelgeving werd ingericht om de fraude met toeslagen snoeihard te bestrijden. Toen enkele jaren de slachtoffers van deze aanpak zich meldden, keerde het tij in het parlement andermaal. Nu moest de regering alles op alles zetten om de slachtoffers ruimhartig en snel compenseren. De ‘kwaden’ mochten desnoods profiteren, als de ‘goeden’ maar recht gedaan werd.

De parlementariërs richtten hun pijlen op de belastingdienst, de organisatie die het beleid moest uitvoeren, en de ministers en staatssecretarissen die de politieke verantwoordelijkheid dragen of droegen. Ze waren en zijn blind voor hun eigen rol gedurende het hele proces. Hun eigen ongeduld om liever gisteren dan morgen resultaten te willen zien, hun zwabberend beleid wat betreft de ‘goeden’ en de ‘kwaden’ en ook hun nalatigheid om op basis de eerste signalen de wet- en regelgeving aan te passen. Natuurlijk werd de belastingdienst met een onmogelijke klus opgezadeld, natuurlijk hield het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich ten onrechte afzijdig, natuurlijk trad het ministerie van Financiën niet altijd adequaat op en natuurlijke was de communicatie vanuit het kabinet ongelukkig.  Maar het Parlement was zijn handen ten onrechte in onschuld. Het is goed voor de beeldvorming om hartstochtelijk op te komen voor de mensen die al dan niet terecht in ernstige problemen zijn gekomen, maar iets meer schuldgevoel en iets meer schaamte over de eigen rol zou niet misstaan.