Europa en verwarring

Iedere uiting over Europa draagt het risico van spraakverwarring met zich mee. Europa als uitdrukking van het verlangen naar vrede, met twee wereldoorlogen in het geheugen. Europa als beschermde markt, voor de een als neoliberaal project, voor een ander als een stelsel van verstikkende regelzucht en – dat ook – als symbool van onze welvaart. De historicus en politiek filosoof Luuk van Middelaar schreef twee boeken over Europa: De passage naar Europa (2009) en De nieuwe politiek van Europa (2017). Het laatste boek wil de lezer behulpzaam zijn om Europa – beter: de Europese Unie – te begrijpen. Van Middelaar stelt twee begrippen centraal: ‘regelpolitiek’ en ‘gebeurtenissenpolitiek’. Hij onderscheidt drie ‘bouwplannen’: depolitisering, parlementarisering en de inbreng van nationale regeringsleiders. Deze drie bouwplannen plaatsen echte tegenspraak goeddeels buiten spel. Die tegenspraak organiseert zich buiten de kaders, in populistische bewegingen die protesteren tegen (het lidmaatschap van) de Europese Unie als zodanig.  Van Middelaar wil die tegenspraak een plek geven binnen die bouwplannen.

Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Mijn eerste ‘kennismaking’ met Europa speelde zich af rond het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, tijdens het vak algemeen agrarische economie. Eén Europese markt, bescherming aan de buitengrenzen, botsende belangen binnen de keten, tussen de boeren en tuinders onderling en vooral tussen de lidstaten. Landbouwministers vergaderden de nacht door (zetten de klok zelfs stil) om tijdig besluiten te nemen over prijzen, heffingen etc. Prof. J. de Hoogh leerde mij toen kritisch kijken naar dit schouwspel. Hij verdedigde het principe van landbouwpolitiek, maar wees tegelijkertijd op de donkere schaduwzijden mede als gevolg van politieke lafheid en onvermogen om grenzen te stellen.

Hart en ziel voor Europa?

Mijn tweede ‘kennismaking’ dateert uit mij eerste jaren binnen de oecumene. Ik maakte kennis met de actieve rol van de Europese Oecumenische Commissie voor Kerk en Samenleving en Europese Oecumenische Organisatie voor Ontwikkeling. Beide gremia waren diep doordrongen van de notie dat de Europese samenwerking een reactie was op de verschrikkingen van de grote oorlogen tussen de Europese naties. Europa was ten diepste een vredesproject. Tegelijkertijd zal men in de samenwerking tussen de Europese landen en die tussen de Europese landen en hun voormalige koloniën ook het model voor wereldwijde internationale samenwerking. Europa zou – i.t.t. de Verenigde Staten – juist waarden gedreven zijn. De kerken baseerden zich sterk op deze belofte, juist ook in hun kritiek op het bestaande Europese beleid. Deze betrokken en kritische benadering is ook terug te lezen in een helaas al weer vergeten rapport van de Nederlandse Hervormde Kerk: Hart en ziel voor Europa? (1996). Laurens Hogebrink was m.i. de belangrijkste auteur van dit rapport (/).

Twijfels bij de belofte van Europa

Mijn derde ‘kennismaking’ begon heel pragmatisch, namelijk in een Oikos project met het oog op de Europese verkiezingen in 2009. Deze kennismaking begon met het herlezen van het imposante boek In Europa (2004) van Geert Mak. Hij bevestigde voor mij het beeld van Europa als belofte. Iets dergelijks gold ook voor Na de oorlog (2006) van Tony Judt. Maar ik kon niet meer voorbij gaan aan de meer fundamentele kritiek op Europa als belofte. Deze ging verder dan de bekende en deels onvermijdelijke schaduwzijden van een gemeenschappelijke markt. De filosoof Ad Verbrugge bevestigde mijn groeiend ongemak met ‘Europa’: Tijd van onbehagen. Filosofische essays over een cultuur op drift (2004). Verbrugge zag een spanning zit tussen de politieke en economische samenwerking in de Europese Unie en het goeddeels ontbreken van een gedeelde geschiedenis, taal en cultuur van de Europese bevolking. De uitdagingen m.b.t. veiligheid, migratie en mondialisering leken te groot voor achterliggende idealen. Deze twijfels bij Europa als belofte verwoordde ik in een artikel in Kerkinformatie van mei 2009.

De nieuwe politiek van Europa

In die tijd las ik ook De passage naar Europa. Het boek imponeerde me. Onlangs kwam ik op een boekenmarkt het boek De nieuwe politiek van Europa (2017) aan. De Historische Uitgeverij lijkt nu een andere titel te gebruiken: Improvisatie & Oppositie. De nieuwe politiek van Europa. Hij analyseert daarin de dynamische verhoudingen tussen onder andere de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Europese Raad. Het Verdrag van Lissabon vormt sinds 1 december 2009 de basis.

Regelpolitiek

De ‘regelpolitiek’ beperkt zich tot het ontwikkelen, toepassen en handhaven van de gemeenschappelijke regels. Die regels gelden – eenmaal vastgesteld – voor iedereen in alle omstandigheden. Dat spel speelt zich af rond de Europese Commissie, de vakministers en allerhande lobbyisten en deskundigen. Hierboven hangt een zweem van apolitieke technocratie en ook de vage belofte van één federaal Europa. De Europese Commissie is binnen deze regelpolitiek de regering-in-wording. De relatie met de burgers is zwak. Ze heeft bovendien een begrensd mandaat. De ‘bouwplannen’ van depolitisering (juridisering) en parlementarisering passen bij deze regelpolitiek.

Gebeurtenissenpolitiek

De ‘gebeurtenissenpolitiek’ is van een geheel andere orde. De regels voldoen niet bij gebeurtenissen zoals de eurocrises, de Oekraïnecrisis, de vluchtelingencrisis en de Atlantische crisis (brexit). Dan is de Europese Raad (regeringsleiders) volop aan zet. Daarbinnen komen alle onderscheiden nationale belangen aan bod. Al improviserend moet dat diverse collectief tot besluiten komen. Iedere regeringsleider heeft daarbij rekening te houden met zijn of haar kiezers. Deze Europese Raad is in de loop van de geschiedenis steeds belangrijker geworden. Eigenlijk functioneert deze Raad als een soort president, maar dan als collectief. Dat betekent ook dat er gaandeweg allerlei constructies ontstaan om de verhouding tussen de Europese Raad en de Europese Commissie te organiseren.

Oppositie?

Binnen dit stelsel is het organiseren van oppositie bijzonder lastig.  De Commissie heeft een begrensd mandaat. Heel veel zaken zijn vastgelegd in het Verdrag van Lissabon, dat als zodanig buiten het bereik van de commissie ligt. De Commissie kan i.t.t. een  nationale regering niet van politieke kleur veranderen. Het parlement heeft vooral proceduremacht, maar hier komen wel diverse geluiden samen. Het werkt sterk vanuit de belofte van een federaal Europa en staat vanuit dat perspectief bijna altijd tegenover de Europese Raad (regeringsleiders). Maar het Europese Parlement heeft geen doorzettingsmacht richting de Raad. De Europese Raad is weer afhankelijk van de wisselende politieke kleur van de regeringsleiders en van hun visies en karakters. Maar hun legitimiteit berust op de respectievelijke nationale verhoudingen.

Dat alles lost het vraagstuk van de oppositie niet op. Van Middelaar wil dan niet oplossen, wel agenderen. De oppositie kan idealiter ‘de vitale functies van tegenmacht, machtswisseling, waakzaamheid en tegenspraak in het stelsel van de Unie inbrengen, waardoor het publiek ervaart dat ‘Europa’ niet enkel wordt gedreven door technocratische noodzaak maar in laatste instantie het resultaat is van vrije keuze’. Hoewel Van Middelaar allerlei voorbeelden geeft van een ontluikende oppositie, lijkt hij sterker te zijn in de diagnose (heel sterk zelfs) dan in de therapie. Tenslotte een mooi citaat van Van Middelaar: ‘De terugkeer van de Geschiedenis die we sinds 1989 beleven en die sinds 2008 in een stroomversnelling is geraakt, draagt de wedergeboorte van de politiek in zich. De democratie is niet enkel een besluitvormingsmechanisme maar ook een manier om sociale en politieke conflicten zichtbaar te maken. Oppositie, tegenspraak en dissensus kunnen Europa opnieuw de dynamiek geven waarzonder de gebeurtenissenpolitiek zich niet verder kan ontplooien’.