Een van de verwijten tegen de zogenaamde elite is de veronderstelde weerzin tegen de tradities van lokale en nationale gemeenschappen. Deze elite zou een sterke voorkeur hebben voor universele en abstracte principes. Ze maakt deel uit van de kosmopolitische traditie.  Het populisme komt daarentegen op voor het eigen volk, zijn tradities en zijn belangen. Martha C. Nussbaum is een begenadigd schrijfster en filosofe. Inmiddels heb ik vijf boeken van haar gelezen. Ze handelen over grote thema’s als woede & vergeving, rechtvaardigheid & recht en religie & tolerantie. Haar laatste boek gaat nader in op het onvolkomen ideaal van de kosmopolitische traditie. Zonder dit boek te kunnen samenvatten, noteer ik wel enkele gedachten bij de inhoud, juist gegeven het spanningsveld tussen ‘lokaal’ en ‘mondiaal’.

Kerk en werk

Ik groeide op in een wereld van de gereformeerde kerk in respectievelijk Zwolle, Delfzijl en Enschede, van het christelijk onderwijs en de verzuiling. De focus lag sterk op de eigen zuil, de eigen gemeenschap en de vaderlandse geschiedenis. De grote wereld was betrekkelijk ver weg en kwam binnen via Trouw en later ook de TV. Tijdens mijn studie in Wageningen onderging ik een ‘doorbraak’: van de plaatselijke gereformeerde kerk naar de wereldwijde oecumene, van de ARP naar de PSP en later PvdA, van dienstplichtige militaire dienst naar een erkend gewetensbezwaarde militaire dienst.

Persoonlijk heb ik die ‘doorbraak’ nooit beleefd als een breuk met de traditie waarin ik ben opgevoed. De verbondenheid met lokale geloofsgemeenschappen bleef tot op de dag van vandaag in stand. Ook volg ik de ontwikkelingen in de Nederlandse christelijk-sociale beweging met een warme interesse, zij het niet zonder kritiek. Maar mijn perspectief was wel in verandering. De kerk werd groter (en complexer en diverser) dan de gereformeerde kerken in Zwolle, Delfzijl en Enschede. Het politieke perspectief beperkte zicht niet meer tot de Nederlandse verhoudingen, maar verbreedde zich naar Europa en heel de wereld.

Mijn werk bij Oikos stond in dit spanningsveld tussen het geworteld zijn in een specifieke context (plaats, tijd, traditie) enerzijds en de morele verbondenheid met heel de wereld, inclusief toekomstige generaties, anderzijds Daarbinnen zochten we naar de schaarse mogelijkheden om de wereld te humaniseren. In het boek Geloven in een betere wereld blik ik hierop terug.

De ambivalentie van mondialisering

We leven in een wereld waar alles met alles samenhangt. ‘Mondialisering’ reikt veel verder en veel dieper dan alleen de markten van geld, goederen en diensten. ‘Mondialisering’ gaat ook over gedeelde uitdagingen en kwetsbaarheden (crises), communicatie en cultuur en internationale samenwerking. Die transnationale (wan)orde lijkt een bedreiging voor het leven op lokaal niveau, voor gemeenschappen en tradities. Populisten, nationalisten en romantici zien vooral die bedreigende zijden van mondialisering, in de vorm van de teloorgang van lokale tradities en gewoonten. De pleitbezorgers van mondialisering menen dat mondialisering bijdraagt aan vooruitgang, wetenschap en universele mensenrechten. Misschien tekenen deze onderling strijdige perspectieven ook wel de ambivalentie van de situatie waarin we verkeren. Maar het gegeven dat mensen, ideeën, goederen en diensten allerlei nationale grenzen passeren, noodzaakt hoe dan ook tot spelregels voor het onderlinge verkeer.

Spelregels

Martha Nussbaum biedt een filosofische basis voor het werken aan die spelregels. Ze ontwikkelt haar ideeën in dialoog met de kosmopolitische traditie die al ontstond in de tijden van oude Grieken en Romeinen, van Cicero, Seneca en Marcus. Ze zet in bij de waardigheid van ieder mens. Vergelijkbare ideeën zijn ook eigen aan diverse religieuze tradities. Zij volgt deze kosmopolitische traditie kritisch, dus vanaf Cicero cs via Hugo de Groot en Adam Smith en John Rawls tot in deze eeuw.

Zij gaat zoals gezegd uit van de waardigheid van ieder mens. Ze is daarmee wars van onderscheid naar etniciteit, sexe, gender, leeftijd, nationaliteit, verwantschap, vriendschap, religie of opleiding. Ieder mens telt. Maar deze nobele keuze voor de kosmopolitische traditie biedt geen volmaakt recept voor beleid.

Emoties als grond van waardigheid

Het eerste thema dat ik hier wil benoemen is de grondslag van de menselijke waardigheid. De meest dominante stroming leidt die waardigheid af van de rede. Dat heeft tot gevolg dat mensen die wij ‘wilsonbekwaam’ noemen buiten de boot vallen. Binnen de christelijke stroming is de waardigheid gegeven met het mens-zijn, dus bij het geschapen zijn naar Gods beeld en gelijkenis. Kerkvader Augustinus was echter ook zeer gegrepen door de exclusieve premisse van de redelijkheid. Nussbaum neemt radicaal afscheid van deze premisse, omdat daarmee zowel mensen met een verstandelijke beperking en mensen met vergaande vormen van dementie als dieren minder waardig zouden zijn. Zij kiest voor het kunnen uiten van emoties als grondslag voor waardigheid, wat dus een veel ruimer ethisch perspectief biedt.

Stoïcisme

Het tweede thema is het stoïcisme, een belangrijke drager van de kosmopolitische traditie. Een stoïcijn laat zijn welbevinden noch bepalen door de toestand van zijn of haar lijf noch door allerhande externe omstandigheden. Dat lijkt een goede strategie om zelf om te gaan met tegenslagen, maar leidt er ook toe dat stoïcijnen minder geneigd zijn om andere mensen te ondersteunen als die in nood zijn. Voor Nussbaum is de premisse van de waardigheid juist niet vrijblijvend. Ze is verplichtend, ook als de leefomstandigheden van anderen in het geding zijn.

Een variant op het stoïcisme is zichtbaar in de grote waarde die soms toegekend wordt aan het ‘geestelijke’ (innerlijke, ideële, hiernamaals, eeuwige) en de daarmee verbonden onderwaardering van het ‘materiële’ (lichaam, omstandigheden, wereld, tijdelijke). Nussbaum wijst dit onderscheid onverbiddelijk af als in strijd met haar inzet voor menselijke waardigheid.

Keuzes

Het behoeft geen toelichting om te stellen dat het buiten ons bereik ligt om iedere wereldburger een goed leven te garanderen. Het is één ding om te signaleren dat bijna 1 miljard mensen chronisch ondervoed zijn, het is een ander ding om de voedselzekerheid van deze mensen te kunnen verzorgen. In die rauwe werkelijkheid ontkomen we niet aan keuzes, gegeven de schaarse middelen die ons ter beschikking staan.

Verreweg de meeste mensen zullen niet direct – persoonlijk – betrokken zijn bij het schenden van de burgerlijke & politieke dan wel de sociale, economische & culturele rechten van anderen. Maar indirect is die betrokkenheid er wel degelijk. ‘In deze wereld van voortdurende, complexe en veelal verborgen oorzakelijke interacties is – volgens Nussbaum (blz. 245) – geen enkele houding nog moreel veilig’.  Kortom, het menselijk bestaan zelf maakt dat je op enigerlei wijze andere mensen beschadigt. Dit lijkt een seculiere variant op de erfzonde. Maar dit indirecte betrokkenheid kan een reden zijn tot zelfonderzoek en tot aanpassingen in levensstijl en beleid.

Vanuit het heilige principe van de menselijke waardigheid zoekt Nussbaum naar wegen om de verbondenheid met mensen in de naaste omgeving uit te breiden naar bredere kringen. Makkelijk zal dat niet zijn, maar afstand nemen van een exclusieve verbondenheid met de eigen familie, vrienden en natie is wel een harde voorwaarde. Daar botst Nussbaum met alle retoriek rond ‘eigen volk eerst’. Tegelijkertijd bepleit ze een principieel pluralisme, zowel binnen landen als tussen landen. Dus geen dominante levensbeschouwing of religie, maar een modus om vanuit het principe van menselijke waardigheid met en naast elkaar te leven. De vraag is dan wel hoe om te gaan met stromingen die de menselijke waardigheid niet als leidraad erkennen. Interessant is ook de positie van Nussbaum (blz. 258) met betrekking tot de verhouding tussen het internationale recht en de nationale soevereiniteit: ‘Je moet er altijd op letten dat je de nationale soevereiniteit niet wegzuigt, vooral niet ten gunste van een internationaal domein dat niet goed door de bevolking van afzonderlijke landen ter verantwoording kan worden geroepen via politieke keuzen en zelf opgestelde wetten.’ Het blijft – ook in haar ogen – een delicate verhouding. Als ik haar positie zou samenvatten, dan heeft het internationale recht eerder een morele (uitnodigende) dan een juridisch (dwingende) betekenis.

De vragen rond ‘buitenlandse hulp’ hebben een meer praktische betekenis. Ze gaan uit van de morele plicht van rijkere landen om minstens 2% van hun inkomen (BBP) te doneren aan armere landen.  Maar welke hulp is doeltreffend en doelmatig? Hoe te voorkomen dat de donoren zich paternalistisch (neokoloniaal) gedragen? Hoe om te gaan met corruptie en dictatoriale regiems? Nussbaum loopt al die bekende vragen langs. Ook constateert ze terecht dat sommige uitdagingen – zoals klimaatverstoring – de invloed van afzonderlijke staten verre overstijgen.

De nijpende vragen rond asiel en migratie vliegt Nussbaum aan vanuit de menselijke waardigheid. Alles draait om de lichamelijke integriteit, de veiligheid en de eerste levensbehoeften van de mensen die hun huis en land verlaten. In navolging van Hugo de Groot beschouwt Nussbaum de wereld als een huis dat we met elkaar delen. We hebben onze huisgenoten te voorzien van de basisbehoeften als ze daar een schreeuwend gebrek aan hebben. Ze hebben minimaal het recht op een tijdelijk verblijf in een ander land. Maar daarna komen – net als bij de buitenlandse hulp – de randvoorwaarden in beeld. Dan tellen de veiligheid, de cultuur en de capaciteit van het ontvangende land wel degelijk mee. Maar de harde grens ligt bij de categoriale uitsluiting van mensen op basis van etniciteit, religie, sexe of gender en bij de plicht tot menswaardige behandeling van asielzoekers.

Conclusie

Martha Nussbaum zet consequent hoog in als ze onvoorwaardelijk kiest de menselijke waardigheid. Ze maakt geen onderscheid naar etniciteit, religie, levensbeschouwing, sexe en gender. Ieder mens telt, waar of wanneer hij/zij ook leeft. Deze menselijke waardigheid is niet vrijblijvend; ze schept morele verplichtingen. Maar ze is te realistisch om in het verlengde van deze stellingname te pleiten voor onvoorwaardelijke buitenlandse hulp of voor open grenzen voor migratie. Dan rekent ze ten volle met de bedoelde en onbedoelde effecten van het beleid, zowel voor derden als voor onszelf. Ze ziet ook onder ogen dat warme solidariteit en pluralisme forse uitdagingen zijn en blijven. Tenslotte benoemt ze al die verborgen interacties in deze complexe wereld ten volle door de opmerking dat geen enkele keuze ‘moreel veilig’ is. Maar wat dit betekent voor het praktische handelen komt niet of nauwelijks aan de orde. Ze laat het bij de betrekkelijk voorspelbare issues buitenlandse hulp en migratie.