Minister Stef Blok (VVD) schreef op 21 december 2018 een notitie over ‘religie en buitenlands beleid’ aan de Tweede Kamer. Zijn boodschap luidde: ‘adequate kennis van religie en religieuze tradities leidt tot een beter buitenlands beleid’. Het doet me altijd deugd om dit uit de mond van een minister te vernemen. De laatste die deze boodschap verkondigde was Agnes van Ardenne (CDA), in de tijd dat zij minister voor ontwikkelingssamenwerking was (2003-2007). Hoe dan ook, het pleidooi voor ‘religieuze geletterdheid’  van ambtenaren, diplomaten en ontwikkelingswerkers is niet nieuw. Minister Van Ardenne richtte zelfs een Kennisforum Religie en Ontwikkelingsbeleid op, een forum van en voor het ministerie en groot aantal ontwikkelingsorganisaties. Na haar vertrek verdween dit kennisforum geleidelijk naar de achtergrond.

De brief van de minister zou bijna aan mijn aandacht ontsnapt zijn, ware het niet dat het dagblad Trouw op 5 februari 2019 een interview publiceerde met mevrouw prof. dr. Azza Karam, de pas benoemde bijzonder hoogleraar religie en duurzame ontwikkeling. Het lijkt bijna alsof de geschiedenis zich weer herhaalt, maar vreemd genoeg zonder ook maar de minste verwijzing naar de eerdere ervaringen op dit terrein. Alsof zowel minister Blok als de VU een blinde vlek hebben voor het nabije verleden. Zonder nu heel de geschiedenis uit de doeken te doen, voel ik toch wel behoefte om enkele ervaringen te delen.

Gestolde ervaringen met religie

Cordaid, ICCO en World Conference for Religions and Peace (tegenwoordig: Religions for Peace) waren in 1999 de initiatiefnemers van de bijzondere leerstoel ‘Religie, mensenrechten en sociale verandering’ bij het Institute of Social Studies (ISS) te Den Haag. Toenmalig minister Agnes van Ardenne richtte in 2005 het Kennisforum Religie en Ontwikkelingsbeleid, een samenwerking tussen het ministerie en non-gouvernementele organisaties, op. De samenwerking tussen enkele  non-gouvernementele organisaties kreeg gestalte in het Kenniscentrum Religie en Ontwikkelingsbeleid.  Deze drie verbanden functioneerden als een soort drie-eenheid, met Cordaid, ICCO, Oikos en de ISS hoogleraar prof. dr. Gerrie ter Haar als ‘harde kern’. Rond deze kern waren ook organisaties zoals Mensen met een Missie, Islamic Relief Nederland, Edukans en Sevanetwork Foundation en Initiatives of Change Nederland betrokken bij dit thema. Eind 2015 was dit alles min of meer verleden tijd, mede als gevolg van de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking. Ik heb deze geschiedenis iets uitvoeriger beschreven in ‘Geloven in een betere wereld’. Ik volsta nu met verwijzingen naar drie publicaties. Het Kennisforum publiceerde in 2007 de Handout Religion and Development Policybedoeld voor diplomaten, ambtenaren en ontwikkelingswerkers. Het Kenniscentrum Religie en Ontwikkeling stelde in 2011 een cursusboek samen om de medewerkers van non-gouvernementele organisaties wegwijs te maken in de wereld van religies: Religie en ontwikkeling. Handreikingen  voor de praktijk. Gerrie ter Haar bundelde de wetenschappelijke kennis die in de loop van de jaren vergaard en ontwikkeld was in Religion and Development. Ways of Transforming the World.

Stof tot nadenken

De vraag is natuurlijk wat minister Stef Blok en hoogleraar Azza Karam vandaag de dag nog kunnen met die gestolde ervaringen uit het zeer nabije verleden. Als direct betrokken is mijn antwoord dat ze op zijn minst kennis kunnen nemen van die ervaringen. In die zin was het pijnlijk dat noch de brief van de minister en noch het interview met de hoogleraar blijk geeft van enig bewustzijn van de voorgeschiedenis. Die kennis moet toch nog aanwezig zijn bij het ministerie en bij ICCO, één van de initiatiefnemers van de nieuwe leerstoel. Maar afgezien van deze persoonlijke teleurstelling, wil ik proberen enkele lessen uit dit nabije verleden te formuleren.

Het is om te beginnen goed om op te merken dat de initiatieven uit het verleden zich primair richtten op ontwikkelingssamenwerking in brede zin. De nieuwe leerstoel lijkt met de focus op duurzame ontwikkeling diezelfde oriëntatie te kiezen. De minister heeft daarentegen een bredere focus, in feite het hele domein van de internationale betrekkingen. Een tweede punt betreft de verhouding tussen de kennis over religie enerzijds en de houding tegenover religie anderzijds. Dat is ingewikkeld. Een veel gebruikte argumentatie gaat als volgt. Kennis over religie is een instrument om de eigen doelstellingen te kunnen bereiken. Die kennis moet dan deel uitmaken van een professionele contextanalyse. Het gaat dan om kennis van religieuze actoren (leiders, gemeenschappen, organisaties), hun ideeën en gevoeligheden. Op basis van een dergelijke analyse komt een minister of een ontwikkelingsorganisatie dan tot gerichte keuzes. Maar deze argumentatie vermengde zich vaak met een andere argumentatie die meer uitgaat van een positieve verwachting van de rol van religie. De religie is dan in potentie een resource for development of een driver of change. Deze argumentatie is het meest kwetsbaar voor kritiek als ze gehanteerd wordt door mensen of organisaties die zelf te boek staan als religieus. Hier tegenover staat dan de argumentatie die voortkomt uit juist een negatief beeld van religie. Kennis over religie komt dan makkelijk in dienst te staan van een seculiere (religie als individuele en persoonlijke keuze) of een atheïstische (religie is een te bestrijden sprookje) agenda. Zelfs is de argumentatie voor je zelf klip en klaar, de percepties die anderen hebben van die argumentatie of de media kunnen fors afwijken.

Onze voorbereidingen op ‘religie en ontwikkeling’ begonnen rond de eeuwwisseling. Binnen het brede domein van ontwikkelingssamenwerking drong het besef door dat de stem van de armsten ook een religieuze stem was. Mede op initiatief van de Wereldbank ontstond er een World Faith Development Dialogue, met mensen als Katherine Marshall en Wendy Tyndale. Dit paste ook bij de ontdekking dat ‘ontwikkeling’ meer is dan economische groei. ‘Ontwikkeling’ heeft ook betrekking op heel de mens en het gemeenschappelijk goede. Parallel hieraan drong ook geleidelijk door dat religie – tegen veel verwachtingen in – niet op het punt stond wereldwijd te verdwijnen. Scott Thomas sprak zelfs over een terugkeer van religie. Die terugkeer viel misschien des te rauwer op de maag vanwege de grote en kleine conflicten die zich afspeelden langs religieuze (en etnische) lijnen. De werkelijke oorzaken waren(en zijn) wellicht vooral sociaal-economisch van aard, in de beleving van velen ging het om intra- en interreligieuze conflicten. In de beeldvorming ging het soms zelfs om moslims versus christenen of om theïsten versus atheïsten. Mede als gevolg van de wereldwijde migratie kwamen de (potentiële) conflicten heel dichtbij. Immigranten in Nederland die eerder aangeduid werden naar hun landen van herkomst, werden in die jaren vooral aangeduid als moslims.

Valkuilen

De valkuil van de nieuwe leerstoel is de neiging om vooral te focussen op de heilzame betekenis van religie voor duurzame ontwikkeling. Die keuze is weliswaar begrijpelijk, maar zal op weerstanden stuiten bij mensen die juist onder de indruk zijn van de negatieve bijdragen van religie aan de humaniteit en de natuur. Dat vergt altijd veel tekst en uitleg. Een tweede valkuil is de focus op religieuze organisaties en dito overtuigingen. Het lijkt dan alsof religie een afgescheiden domein is, met eigen taal, mores en actoren, bijna ontoegankelijk voor derden. Mijn ervaring is dat een ‘religieuze organisatie’ als  ICCO in de dagelijkse praktijk zo niet behoorlijk seculier is, dan zeker door de meeste medewerkers als seculier gezien wordt. Belangrijker is dat alle mensen (organisaties) – niet alleen de mensen (organisaties) met het etiket ‘religieus’ – te maken hebben met een brede mix van drijfveren, deugden, belangen en waarden die van invloed zijn op gedrag en beleid. Religie is daar niet uit los te weken. De kunst is om die te verbinden met een streven naar een meer humane en duurzame wereld, rekening houdende met de blijvende kwetsbaarheid van het menselijk bestaan. Een te strikte focus op religieuze actoren houdt ook het risico in dat het vooral om de (onderscheidende) identiteit gaat en dat de constructieve en destructieve invloeden van verwante levensbeschouwingen en drijfveren blijven buiten beeld blijven.

Minister Blok zal uiteraard de scheiding tussen ‘kerk en staat’ eerbiedigen. Maar de beoogde groeiende kennis over de rol van religie, zal vroeg of laat leiden tot de vraag of, hoe en met welke religieuze leiders en organisaties hij zal samenwerken met het oog op het realiseren van zijn beleid. Die vragen zullen aan de orde zijn rond conflicthaarden, terrorismebestrijding en – niet te vergeten – de bedreigde en geschonden vrijheid van godsdienst. Dat zijn lastige keuzes, zonder al te veel win-win situaties. Kennis – ook van de rol van religie – is dan een beproefd hulpmiddel. Maar het zal ook aankomen op een moreel kompas en wijsheid.

David Renkema, 19 februari 2019