Thierry Baudet lokte met zijn overwinningsrede in de nacht van 20 op 21 maart 2019 veel reacties uit. Zijn critici struikelden onder andere over het woordje ‘boreaal’. Zij zagen daarin bevestigd dat Baudet put uit allerlei extreem rechtse – zelfs fascistische – bronnen. Dergelijke interpretaties lijken me alleszins redelijk. Ik plaats de opkomst van Baudet in een breder kader, zoals onder andere geschetst is door Madeleine Albright en Timothy Snyder. Maar mij bekruipt ook het gevoel dat de critici onbedoeld en ongewild een rol spelen in een door Baudet voorzien scenario. Deze critici komen zonder het te willen in het kamp van de vermeende elite terecht, een elite die geen oog zou hebben voor het onbehagen van de gewone mensen. De kritiek op Baudet en de zijnen draagt dan bij aan de profilering van het Forum voor Democratie. Ik wil dit toelichten en een andere weg verkennen. Daarbij wijs ik onder andere op de wijze waarop Thierry Baudet zich op welhaast religieuze wijze probeert te gedragen als redder van het vaderland en als ketterjager. Hij neemt daarin grote risico’s, ook voor de samenleving als geheel.

Polarisatie

Polarisatie kan een aantrekkelijke strategie zijn. Ze maakt de tegenstellingen helder, ze prikkelt tot het onderlinge gesprek en ze leidt – idealiter – tot verandering. Maar polarisatie kan ook leiden tot onoverbrugbare kloof. De polen trachten volgers te winnen. Het centrum kan zo steeds verder uitgehold worden. Bruggenbouwers reageren op de polarisatie door te proberen de de polen met elkaar in gesprek te brengen. Ik ontleen deze gedachten aan de filosoof en trainer Bart Brandsma. Dat centrum – Brandsma spreekt over the silent – staat onder druk van de beide polen met alle risico’s van dien voor de sociale cohesie van de samenleving. Veel reacties op Baudet lijken – binnen dit schema – vooral afkomstig vanuit de tegenpool. Mensen verfoeien de uitlatingen van Baudet over wetenschap, immigratie, integratie en klimaat. Ze leggen ook een relatie tussen die denkbeelden, alternatief rechts (alt right) en fascisme. Kortom, Baudet wordt afgeschilderd als een gevaar voor de samenleving. Baudet verweert zich met de opmerking dat zijn woorden (‘boreaal’) verkeerd begrepen zijn, dat hij gedemoniseerd wordt en dat al die kritiek eens te meer aantoont dat zijn tegenstanders het diepe onbehagen in de samenleving niet wil zien. Deze polarisatie is bovendien een aantrekkelijk gespreksonderwerp voor de media, met alle vrije publiciteit van dien.

De uitslag van de laatste verkiezingen is ten dele het resultaat van deze polarisatie. Zeker is dat Baudet en Wilders strategisch polariseren.  Al dan niet als reactie hierop vormen GroenLinks en D66 de tegenpool met hun pleidooien voor een pluraliteit, dialoog, wereldburgerschap en (vooral) een energietransitie. De klassieke volkspartijen komen steeds verder onder druk van hun radicale en populistische afsplitsingen. De toekomst zal afhangen van de wijze waarop het ‘midden’ zijn zwijgen vervangt door uitgesproken redelijkheid, zeker niet alleen in de politiek maar ook in de samenleving.

Oikofobie?

Mijn verkenning begint bij het etiket ‘oikofobie’. Baudet gebruikt dit veelvuldig, ook in de jaren voordat hij de politiek in ging. Hij schreef in 2013 een boek onder de titel Oikofobie: de angst voor het eigene. Hij ziet die angst vooral bij mensen die zich inzetten voor universele mensenrechten, globalisering en internationale samenwerking. Zij gaan – nog steeds in zijn waarneming – zo op in het mondiale, dat ze het lokale verwaarlozen. Zij verbinden zich niet met het eigene of nabije en vervreemden zich van dat eigene of nabije. In het vuur van de recente campagne verwoordde Baudet dit wat extremer. Hij lijkt aan te sluiten bij wat zijn verre voorganger Pim Fortuyn in 2002 bedoelde met de verweesde samenleving. De veronderstelling is dat een deel van de bevolking zich niet meer gehoord, gezien en gekend voelt door de politieke, economische en culturele leiding. Dat gevoel lijkt – mede gezien de successen van de diverse ‘tegenpartijen’ –  reëel. Daar ligt ook een lastige – wellicht onmogelijke – uitdaging voor de volkspartijen vanuit de christendemocratie, de sociaaldemocratie en het conservatieve liberalisme.

Baudet wint zijn stemmen door de vermeende elite neer te zetten als oikofoob, angstig voor het eigene. Nu kan dit eigene op allerlei wijzen ingevuld worden. Het kan gaan om het eigen volk, met zijn geschiedenis, beschaving of staat. Het eigene kan ook een nog nabijer karakter krijgen: een warme gemeenschap, de familie of het gezin. Zijn opponenten waren en zijn daarmee gedwongen om overtuigend te laten zien dat zij niet oikofoob zijn. De vanzelfsprekendheid van hun posities als volkspartijen – van en voor het goede samenleven – is definitief voorbij. Maar Baudet doet ook iets anders. Hij ontkent impliciet de mogelijkheid van het streven naar het gemeenschappelijk goede (bonum commune). Liefde voor het eigene (oikofilie) sluit bij hem betrokkenheid op het niet-eigene uit. De wereld is in zijn ogen een strijdperk waar het aankomt op zelfbehoud van en voor het eigene. Internationale samenwerking met het oog op gemeenschappelijke uitdagingen past daar niet bij.

Nu luistert het nauw hoe dit ‘eigene’ invulling krijgt. Baudet kiest voor een vorm van nationalisme waarbij hij zich laat leiden door een beschavingsideaal. Dit ideaal lijkt ontleend te zijn aan een ver verleden, de Nederlandse Gouden Eeuw, in ieder geval voor de Franse Revolutie van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Die beschaving verkeert in crisis, mede als gevolg van oikofobie en immigratie. De veiligheid van de eigen beschaving van het eigen land heeft prioriteit. Nu is het niet onmogelijk om dit af te doen als een legitiem standpunt, hoe cynisch het ook is. Maar Baudet schurkt meer dan eens aan tegen de gedachte dat onze ‘bedreigde’ beschaving superieur is ten opzichte van andere beschavingen. Hij is sowieso een tegenstander van ‘vermenging’, al dan niet homeopathisch. Daar kunnen allerlei kwalificaties aan verbonden worden. Ik laat het bij de constatering dat zijn liefde voor het ‘eigene’ (oikofilie) empathie en solidariteit met het ‘andere’ en de zorg voor het gemeenschappelijke goed zo goed als uitsluit, althans bij hem. Ik zal niet betogen dat het makkelijk is om beide te verenigen; lastige dilemma’s zijn niet te vermijden. Maar het kan wel, soms met pijn en moeite. Ik denk dan aan transnationale bewegingen voor mensenrechten, solidariteit en natuurbehoud. De kerken hebben naast de donkere zijde van verkettering, uitsluiting en gewelddadige twisten ook een lichte zijde van een gemeenschappelijke inzet voor het goede en voor mensen die uitgebuit of uitgesloten worden.

Religieuze connotaties

Uit de reacties op de rede van Baudet wil ik er twee uitlichten. De eerste is van Desanne van Bredero, op haar facebook pagina van 22 maart 2019. Te midden van haar radicale kritiek op Baudet stelt ze ook de vraag naar wat de kiezers nu aantrekt in het Forum voor Democratie. Thierry Baudet neemt volgens haar het schuldgevoel van mensen weg. Je bent niet schuldig vanwege je energiegebruik, je huidskleur, je verleden of je sexe. In tegendeel: je mag trots zijn op onze economie, onze samenleving, onze huidskleur, onze manlijkheid en de prestaties van onze voorouders. Hij reikt tegenover de gevoelens van schaamte en schuld, juist gevoelens van tevredenheid en trots aan. Hij positioneert zichzelf als een soort redder, een nieuwe vader des vaderlands. Dat is in meerdere opzichten huiveringwekkend, omdat de associaties te zeer voor de hand liggen.

De theologen Matthias Smalbrugge en Joost Röselaers wijzen in het Parool op de religieuze noties in de rede van Thierry Baudet. Ze constateren dat Baudet inspeelt op het geloof in de opstanding en wedergeboorte. De bijna apocalyptische beschrijving van de dreigende ondergang van de westerse beschaving, wijdt Baudet aan onder andere de gevestigde elite, de wetenschap en de (post)moderne kunsten. Hij werpt zich zelf – te midden van die vermeende crisis – op als verlosser.  Ernstiger is dat hij zijn tegenstanders neerzet als ketters, dus als mensen die zich buiten de ware leer hebben geplaatst. Als we in de twintig eeuwen kerkgeschiedenis iets hebben geleerd, is het wel dat de beschuldiging van ketterij heel makkelijk uitmondt in uitsluiting, vernedering en geweld. Smalbrugge en Röselaers menen dat de gebezigde religieuze taal maar op één ding duidt, namelijk dat Baudet uit is op een culturele oorlog.

Tenslotte

Thierry Baudet als redder van het vaderland, verlosser uit de crisis en als ketterjager. We kunnen de toespraak misschien nog afdoen als een puberaal en studentikoos woordenspel van de conservatieve romanticus Baudet. Wat mij vooral zorgen baart is dat hij met die taal wel succesvol inspeelt op de gevoelens bij een deel van de bevolking. Het ‘midden’ heeft nog geen antwoord gevonden, behalve dan dat het soms opschuift in zijn richting om de kiezers te behagen. De tegenpool van GroenLinks en D66 lijkt de strijd aan te gaan en dragen zodoende ook bij aan de verdere polarisatie of – in de woorden van Smalbrugge en Röselaers – aan de culturele oorlog.