Ter gelegenheid van het eeuwfeest van Kerk en Vrede kwam de bundel Pacifisme in tijden van oorlog uit. De eindredactie lag in handen van de theologe Greetje Witte-Rang. In een ver verleden was ze werkzaam voor het Deputaatschap voor de bestudering van het oorlogsvraagstuk van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Ze is de laatste decennia nauw betrokken bij de vereniging, met name in de theologische werkgroep. De bundel prikkelde mij om mijn eigen pacifisme te overdenken.
In de tweede helft van de jaren zeventig raakte ik actief betrokken bij de campagne van het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV): Help de kernwapens de wereld uit, te beginnen uit Nederland. De verdieping die daar plaatsvond, leidde bij mij tot een beroep op de wet gewetensbezwaren militaire dienst en tot het lidmaatschap van Kerk en Vrede. Enkele jaren (1984-1986) maakte ik deel uit van het landelijk bestuur. In die laatste rol nam ik deel aan de redactie van de jubileumuitgave ter gelegenheid van het zestigjarig bestaan van de vereniging: In dienst? Weet wat je doet! Dit boek (De Horstink Vredesboek 7) is helaas niet gearchiveerd en is dus ook niet opgenomen in de lijst met publicaties. Ik vermoed dat ik mijn lidmaatschap in het eerste decennium van deze eeuw heb beëindigd. De exacte reden staat me niet meer bij.
In Pacifisme in tijden van oorlog trof ik het onderscheid aan tussen een existentieel pacifisme enerzijds en een louter emotioneel dan wel rationeel pacifisme anderzijds [i]. Existentieel pacifisme is zeker niet gespeend van emotionaliteit en heeft zeker ook een rationele zijde, maar is uiteindelijk ‘geworteld in die lagen van ons mens-zijn, waarin ook het geloof en de hoop voortdurend ontspringen als respons op de genadige aanwezigheid van een God die alle overwegingen van haalbaarheid en voorspelbaarheid verre te boven gaat’. Vanuit deze gedachte is het allerminst vreemd dat Kerk en Vrede in de eeuw van haar bestaan uiterst gevoelig is voor situaties waarin kerken of christenen militair geweld (of voorbereidingen op militair geweld) negeren of zelfs legitimeren. De dominees kwamen (en komen) figuurlijk in het geweer.[ii] Maar binnen een samenleving die – in naam – sterk beïnvloed was door het christendom, was kritiek op het beleid en het belijden van de kerken tegelijkertijd ook kritiek op het beleid van de Nederlandse overheid. Vandaag de dag ligt dit anders. De betekenis van een radicale of existentiële tegenstelling tussen vertrouwen in wapens en geweld enerzijds en vertrouwen in het Evangelie anderzijds lijkt voor velen – buiten en ook binnen de kerken – onbegrijpelijk. Dat maakt die tegenstelling niet minder waardevol (ik deel deze ook), maar ze is wel lastig over te brengen. Ik meen die moeite ook waar te nemen in de bijdragen vanuit Kerk en Vrede aan de gesprekken over de oorlogen in Oekraïne en het Midden-Oosten. In weerwil van haar eigen geschiedenis overheersen daar juist een emotioneel en een rationeel pacifisme. Emotioneel door primair te wijzen op het menselijk leed dat onlosmakelijk verbonden is met de toepassingen van geweld; rationeel door aandacht te vragen voor de oorzaken en gevolgen van het geweld en de daarmee verbonden wapenhandel. Mijn punt is niet dat deze emotionele en rationele benaderingen zinloos zijn, maar ze miskennen m.i. de eigen oorspronkelijke – existentiële – inzet van de vereniging.
Een existentieel pacifisme gaat ‘overwegingen van haalbaarheid en voorspelbaarheid verre te boven’. Dit en ook de achterliggende verwijzing naar een genadige God duiden op een transcendente benadering. De werkelijkheid is niet een gesloten systeem van allerhande causale relaties, maar de werkelijkheid staat open voor zowel architectonische kritiek als voor verandering . Deze openheid is verbonden met termen als vrijheid, nataliteit, geloof, hoop en liefde, verzoening en verlossing. Het gaat hier om meer dan het gewone. Ik meen dat daar ook de meerwaarde van Kerk en Vrede, zowel richting de kerken als richting de samenleving kan liggen.
Mijn eigen aarzelingen liggen bij het proces van verandering. Een mogelijke weg kan zijn dat Kerk en Vrede het existentieel pacifisme wil laten verankeren in de harten en zielen van de mensen. De politiek, de economie en de cultuur volgen dan hopelijk. De andere weg is dat Kerk en Vrede juist inzet bij politieke en economische veranderingen, mede vanwege de urgentie van het moment (rationeel pacifisme). Natuurlijk is deze tegenstelling niet absoluut. Mijn punt is dat het existentieel pacifisme mede gebaseerd is op specifieke geweldloze grondhouding: de bereidheid om het eigen leven op te geven in het onmogelijke dilemma van de ander of ik. Maar die grondhouding kunnen en mogen we niet opleggen aan anderen. Dat gebeurt m.i. door Kerk en Vrede in de discussies over Oekraïne.
Mijn aarzelingen bij het proces van verandering kan ik ook anders aanvliegen, namelijk in de onbemiddelde overgang van profetie naar beleid. Het existentieel pacifisme wijst terecht op de dynamiek van geweld en tegengeweld en van de voortgaande ontwikkeling in de militaire technologie. René Girard – ik noem hem wel vaker – spreekt van ‘Battling to the End’. Een huiveringwekkend scenario. De vraag is dan wat de vervolgstap dient te zijn. Een terugtrekken uit de cyclus van geweld en tegengeweld: weigeren van militaire dienst, Nederland uit de NAVO, verlagen van de Nederlandse defensie-inspanningen …? Natuurlijk is het opnieuw doordenken van veiligheid en – daarmee – de bezinning op een civiel veiligheidsbeleid belangrijk. Maar dan komen we ook lastige dilemma’s tegen als we ons richten op de vraag ‘hoe behoren we in deze situatie te handelen?’ De vervolgvraag is dan wat – gegeven de vigerende (machts)verhoudingen – haalbaar is. De afstand tussen het profetisch pacifisme en de haalbare stappen zal onaangenaam groot zijn. Zonder die haalbare stappen te sanctioneren kunnen ze in de gegeven omstandigheden toch de minst slechte optie zijn. Ik heb wat dit betreft veel geleerd van James Gustafson[iii], Reinhold Niebuhr[iv] en Hans Achterhuis[v].
In een korte bespreking van het pacifisme van Dietrich Bonhoeffer (die ook betrokken was bij een mislukte gewapende aanslag op Hitler) las ik in de bundel een mij aansprekend onderscheid tussen het goede (geweldloosheid) en het – in de gegeven omstandigheden – het juiste (aanslag). Daar proefde ik de ruimte die ik binnen de hedendaagse uitingen van Kerk en Vrede mis. Binnen de keuze tussen vertrouwen op militair geweld versus Godsvertrouwen beken ik me zonder de minste aarzeling tot het existentieel pacifisme, maar als het gaat om de contextuele vertaling ben ik een hoopvolle realist.
David Renkema
[i] Blz. 67
[ii] Henk van den Berg en Ton Coppes, Dominees in het geweer. Het christen-antimilitarisme van Kerk en Vrede 1924-1950, Nijmegen 1982
[iii] Mijn oud-collega Menno R. Kamminga maakte zijn benadering toegankelijk in de Oikos publicatie Onderweg naar overvloed. Naar een oecumenische visie op ontwikkeling en ontwikkelingssamenwerking (2001).
[iv] Menno R. Kamminga en Simon Polinder verzorgden de Nederlandse uitgave van het boek van Jeremy L. Sabella: Reinhold Niebuhr: Amerika’s politieke geweten (2024).
[v] Politiek van goede bedoelingen (1999), Met alle geweld: Een filosofische zoektocht (2008), De kunst van het vreedzaam vechten (2014) (i.s.m. Nico Keuning) en Geloof in geweld (2021).
Recente reacties