Saskia  Pieterse en Janneke Stegeman kwamen onlangs met een verrassende diagnose van het positieve Nederlandse zelfbeeld. Hun boek met de titel  Uitverkoren zette mij in ieder geval aan tot een nadere reflectie. Enkele recensies waren kritisch, zoals die van Roeland Sprey en Koen Kleijn;  andere waren welwillender, zoals die van Coen Wessel en Jos Palm.

Het is natuurlijk altijd goed om – gegeven het tegenwoordige racisme, antisemitisme en islamofobie – kritisch te kijken naar de eigen religieuze en culturele geschiedenis. Liggen de kiemen van het kwaad van racisme, antisemitisme en islamofobie niet ook in onze eigen traditie en werken die ook nog door in het heden? Op het eerste gezicht dragen Pieterse en Stegeman een keur aan bewijzen aan in de vorm van citaten van strenge calvinisten uit de 16de tot en met begin 20ste eeuw, zoals Godefridus Ulemans, Gijsbertus Voetius en Abraham Kuyper. Maar ook het denken van meer verlichte protestanten bevat elementen van dit kwaad. Al lezende bekroop me een gevoel van schaamte voor mijn eigen traditie. Ook kwam de vraag op of ik besmet ben met sporen van dit kwaad.  Maar tegelijkertijd drongen zich vragen op. Kan het kwaad van racisme, antisemitisme en islamofobie in deze tijd wel zo makkelijk verklaard worden vanuit het denken van enkele spraakmakende theologen die slechts met een minderheid van de Nederlandse bevolking verbonden waren?  Is het niet eerder zo dat zij zich leenden voor het sanctioneren van de bestaande praktijken van kolonisten, regenten en (slaven)handelaren? Dat maakt hun rol niet minder kwalijk, maar wel minder causaal.

De historicus Tom Holland publiceerde enkele jaren geleden een boek onder de titel Heerschappij. Hoe het christendom het Westen vormde. Hij onderkent dat het christendom universele neigingen heeft en dat het christendom uitgaat van de waardigheid van ieder mens. Het Evangelie moet verkondigd worden over heel de wereld en ieder mens is een kind van God. In de loop van de geschiedenis verbond  het christendom zich desondanks met allerlei vormen nationalisme en wist het ook redeneringen te bedenken op basis waarvan vele mensen buitengesloten werden op basis van hun etniciteit, sekse, gender, moraal, beschaving of intelligentie. Maar keer op keer waren er mensen die teruggrepen op het fundament van universalisme en menselijke waardigheid. Kortom, de traditie waarin ik mij probeer te bewegen is minder rechtlijnig dan Stegeman en Pieterse lijken te suggereren. Ieder woord riep en roept een wederwoord op. In die zin is mijn beeld van de christelijke traditie ten principiële ambivalent, zeker niet eenduidig positief.

Zonder ook maar iets af te willen doen aan het bronnenonderzoek van Pieterse en Stegeman, heb ik wel enkele kanttekeningen.

De eerste is dat onze calvinistische voorouders zich wel degelijk bewust waren de universalistische reikwijdte van het christendom en van de waardigheid van ieder mens. Sterker, zij onderschrijven beide premisses en voelen zich juist daarom genoodzaakt zich theologisch te verantwoorden voor de uitzonderingen die ze maken. Die verantwoording deugt vanuit ons perspectief van geen kanten, maar ze nemen wel de moeite om die te geven.  De actuele crisis is gans anders. De premisse van de waardigheid van ieder mens dreigt vervangen te worden door eigen welzijn en eigen belangen eerst en dus door het recht van de sterkste.  Ik zie dat toch wel als een  breuk in de geschiedenis die zich nu voltrekt. Autocratie, nationalisme, populisme, fascisme en totalitarisme rukken op. Discriminatie, antisemitisme en islamofobie zijn normaal aan het worden. Pieterse en Stegeman lijken deze breuk in de geschiedenis te miskennen.

De tweede opmerking is dat het zondebokmechanisme dominant aanwezig is. Dit is onlosmakelijk verbonden is met de pogingen om de samenhang van gemeenschappen, samenlevingen en staten te koesteren. Niets is eenvoudiger dan mensen samen te brengen rond een gedeelde vijand, intern of extern. Feiten en fabels, fantasie en werkelijkheid raken daarbij hopeloos en moedwillig verward. Juist in een chaotische wereld, met allerlei onbegrijpelijke crises doen complotten met simpele oorzaken, eenduidige schuldigen en simpele oplossingen het goed. Wellicht wanen de waarheidszoekers (complotdenkers) zich uitverkoren, omdat zij – als enigen – de werkelijkheid doorzien. Maar of zij nog schatplichtig zijn aan de calvinistische aartsvaders lijkt mij – met een basale kennis van het denken van René Girard – wel heel ver gezocht.

Ik waardeer het streven van de auteurs om kritisch te kijken naar het positieve zelfbeeld van orthodoxe en vrijzinnige protestanten. Als niet-theoloog denk ik te kunnen begrijpen dat de overtuiging uitverkoren te zijn hierbij een rol speelde. Tegelijkertijd bespeur ik in diezelfde traditie ook de kwelling vanwege de onzekerheid wie wel en wie niet tot de uitverkorenen behoren, krampachtig zoekend naar bevestiging. Zo alomvattend en onbetwijfelbaar positief is dat zelfbeeld niet. Met de kennis van nu kunnen we de geciteerde theologen verwijten dat ze bestaande praktijken van slavernij, uitbuiting, uitsluiting en discriminatie gesanctioneerd (geheiligd) hebben. Maar of hun theologie de oorzaak van dat alles was, lijkt mij een overschatting van de macht van deze theologen.